Instructieve teksten moeten optimaal afgestemd zijn op de gebruiker. Daarom moet je weten wat de voorkennis van de gebruiker is en met welk doel hij de instructieve tekst raadpleegt.
Voorkennis
De voorkennis, ervaring en educatieve achtergrond van de gebruiker hebben invloed op het gebruik van de instructieve tekst. Pas bijvoorbeeld je woordenschat, zinstructuur, inhoudsopgave en illustraties aan deze factoren aan.
Persoonlijke kenmerken
Kenmerken zoals leeftijd of cultuur hebben invloed op hoe de gebruiker de instructieve tekst leest en interpreert. Voor een Engelse gebruiker zijn bijvoorbeeld afstanden in kilometers verwarrend.
Verwachtingen
Is de opmaak en vorm van de instructieve tekst datgene wat de gebruiker verwacht? Is de inhoud en structuur ervan afgestemd op de verwachting van de gebruiker?
Motivatie
Heeft de gebruiker de instructieve tekst nodig om een taak te verrichten? Of wil de gebruiker een specifieke vraag opzoeken? Zie ook verderop bij 'doel'.
Leesgedrag
Leest de gebruiker de instructieve tekst zorgvuldig of fragmentarisch om bijvoorbeeld een oplossing te zoeken voor een bepaald probleem?
Leesvaardigheid
Kan de gebruiker overweg kan met de vorm van de instructieve tekst? Begrijpt hij de illustraties, zinsstructuur en woordenschat?
Leesomgeving
Waar leest de gebruiker de instructieve tekst? Sommige instructieve teksten worden op schepen of in werkplaatsen gebruikt. In dat geval stem je de tekstdrager af op de gebruiksomgeving door bijvoorbeeld de instructie op plastic te drukken.